De gebruikelijke methoden voor het bepalen van ondervoeding screenen vooral op basis van lichaamsgewicht, waardoor het risico op ondervoeding bij overgewicht niet altijd gesignaleerd wordt. Ook bij complexe ingrepen, bijvoorbeeld na een niertransplantatie, wordt ondervoeding lang niet altijd gesignaleerd, omdat het gewichtsverloop gemaskeerd kan worden door andere factoren. Van Vliet vergeleek verschillende meetmethodes om deze “verborgen ondervoeding” te signaleren. Ze gebruikte hiervoor het screeningsinstrument PG-SGA SF, die ze vergeleek met het gebruikelijke screeningsinstrument MUST.
Meer ondervoeding opgespoord
Bij de PG-SGA SF is de screening gericht op risicofactoren die de voedingsinname beïnvloeden, zoals misselijkheid of slikklachten en waarbij men niet uitsluitend naar lichaamsgewicht kijkt. Met deze methode werd ruim 2,5 keer meer ondervoeding gesignaleerd dan via de MUST. Bovendien was ondervoeding gescreend met de PG-SGA SF geassocieerd met een hoger risico op lange ligduur in het ziekenhuis, heropname en overlijden. Bij ondervoedingsrisico volgens de MUST werd alleen een relatie gevonden met overlijden.
Voedingsstatus verslechtert tijdens opname
Volgens het onderzoek van Van Vliet verslechtert bij een kwart van de patiënten de voedingsstatus tussen opname en ontslag. Gemeten met de PG-SGA SF is ongeveer 31 procent van de mensen bij opname ondervoed. Bij ontslag is dit 36 procent. Van de patiënten die zonder ondervoeding binnenkwamen in het ziekenhuis, was 30 procent ondervoed bij ontslag. Hoe langer mensen in het ziekenhuis bleven, hoe groter de kans op ondervoeding. Op dag 5 van het ziekenhuisverblijf was 56 procent van de patiënten ondervoed. Op dag 10 was dit 66 procent.
Andere controle op voedingsstatus
Volgens Van Vliet zou er op verschillende manieren gekeken moet worden naar de voedingsstatus van patiënten in het ziekenhuis, in plaats van alleen af te gaan op het gewichtsverloop of de BMI. Gezien het hoge percentage mensen dat ondervoed met ontslag gaat, zouden ook na ziekenhuisopname voedingsinterventies moeten worden voortgezet, om ongunstige uitkomsten als heropname of overlijden te voorkomen.