Sinds de ESPEN richtlijn voor het screenen op ondervoeding uit 2002 zijn er veel ontwikkelingen geweest in de gezondheidszorg en op het gebied van (screening van) ondervoeding. Ondervoeding komt nog steeds veel voor, maar wordt volgens de auteurs nog te vaak niet herkend. Hoe ondervoeding zich manifesteert, verschilt; bij zieken geeft het een ander beeld dan bij de thuiswonende oudere die langzaamaan minder gaat eten. Ook wordt ondervoeding tegenwoordig vaak gemaskeerd door overgewicht, waardoor BMI niet meer een bepalende factor is om te zien of iemand ondervoed is. Daarnaast zijn mensen steeds korter in het ziekenhuis, waardoor er minder zicht blijft op de voedingsstatus.
Vroeger screenen
Voor het bepalen van ondervoeding zijn verschillende screeningtools beschikbaar. Het probleem is dat deze zijn gebaseerd op symptomen in plaats van op risicofactoren. Ondervoeding wordt vaak pas opgemerkt als er al symptomen aanwezig zijn, zoals gewichtsverlies. Vaak gaan er al andere risicofactoren aan vooraf, zoals dysfagie, pijn en verminderde mobiliteit. Screening zou dus eigenlijk al in een vroeger stadium moeten plaatsvinden, op basis van risicofactoren in plaats van op de aanwezigheid van symptomen. Een ander nadeel van de diverse screeningtools is dat ze verschillende uitkomsten geven. De auteurs pleiten dan ook voor het bereiken van wereldwijde consensus over het screenen op ondervoeding.
Meerdere domeinen
Behandeling van ondervoeding zou volgens de auteurs op meerdere domeinen moeten plaatsvinden. De hele welzijnssector zou daarbij betrokken moeten worden en daarvoor is veel kennis nodig en een goed beleid voor de overdracht van de patiënt van het ene naar het andere domein.
Bron: Clinical Nutrition