De WHO maakt richtlijnen die van belang zijn voor zorgprofessionals over de hele wereld. Maar volgens prof. B. Koletzko (Dr. Von Hauner Kinderziekenhuis/universiteit, afdeling kindergeneeskunde, München) en prof. R. Shamir (Kinder medisch centrum/Medische faculteit, Tel Aviv) voldoet de onlangs gepubliceerde WHO-richtlijn over aanvullende voeding voor jonge kinderen niet aan de algemeen aanvaarde huidige normen voor d e ontwikkeling van richtlijnen. Ze beschrijven dit in een editorial in het tijdschrift Current Opinion in Clinical Nutrition & Metabolic Care.
Verrijkte zuivel of volledige zuigelingenvoeding
De kinderartsen vinden dat de aanbevelingen niet in overeenstemming zijn met het beschikbare (wetenschappelijk) bewijs waarop de WHO-richtlijn zich baseert. Zo stelt de WHO dat er weinig onderbouwing is voor het adviseren van verrijkte zuivel of opvolgmelk aan kinderen ouder dan 6 maanden die geen moedermelk krijgen. Dit is volgens Koletzko en Shamir in tegenspraak met de uitkomsten uit de onderzoeken die de WHO gebruikt voor de onderbouwing van de richtlijn. Zuigelingen van 6 maanden en ouder die geen opvolgmelk of verrijkte zuivel, maar koemelk krijgen, hebben een verhoogd risico op onder andere een ijzertekort en bloedarmoede. Jonge kinderen die in de onderzoeken gevoed werden met verrijkte melk of opvolgmelk hadden juist een betere voedingstoestand wat betreft ijzer-, zink- en vitamine D-status. Ook kwam er bij deze kinderen minder bloedarmoede voor. Verder negeert de WHO volgens de auteurs het beschikbare bewijs over nadelige effecten van het geven van gewone melk aan zuigelingen en peuters. Een hoge inname van dierlijke eiwitten is namelijk geassocieerd met gewichtstoename en een verhoogd risico op het ontwikkelen van overgewicht en obesitas.
Introductie bijvoeding
Ook stelt de WHO in de richtlijn dat er weinig bewijs is om bij kinderen jonger dan 6 maanden bijvoeding te introduceren. Maar de wetenschappelijke reviews waarop ze deze richtlijn baseren, laten volgens Koletzko en Shamir juist zien dat er weinig tot geen negatief effect is op de groei of het risico op overgewicht, diarree, luchtweginfectie en bloedarmoede als kinderen vóór de leeftijd van 6 maanden bijvoeding krijgen. Terwijl er wel een studie wordt aangehaald die een verlaagd risico op een ijzertekort laat zien bij een vroege introductie van bijvoeding. De WHO zegt – zonder verder bewijs voor deze uitspraak – dat een aanvullende voeding kan worden gegeven vanaf het moment dat een kind zelfstandig kan zitten. De WHO gaat hiermee volgens de auteurs van de editorial ook voorbij aan onderzoek van hoge kwaliteit dat het positieve effect van vroege introductie laat zien op het voorkomen van allergieën. Koletzko en Shamir onderkennen dat in geval van slechte hygiënische omstandigheden en het niet beschikbaar zijn van schoon water, bijvoeding beter uitgesteld kan worden. Maar dit geldt niet overal ter wereld en volgens de kinderartsen is de richtlijn dan ook veel te globaal gesteld.
Borstvoeding tot 2 jaar
Een derde controversieel punt in de nieuwe richtlijn is dat de WHO zeer sterk aanraadt om borstvoeding tot de leeftijd van 2 jaar of langer te continueren. Volgens de kinderartsen is er weinig onderbouwing voor deze richtlijn. Het onderliggende bewijs laat geen voordeel van het lang continueren van borstvoeding zien op het gebied van overlijden, al dan niet ten gevolge van infecties. Er zijn eerder indicaties voor mogelijke nadelige effecten bij kinderen (ondergewicht en tandcariës) en een grotere kans op osteoporose bij de moeder. Of een gezin kiest voor het tot het tweede levensjaar of langer continueren van borstvoeding moet volgens Koletzko en Shamir gebaseerd zijn op andere overwegingen dan gezondheid.
Samenstelling commissie
Al met al vinden de auteurs van de editorial dat de WHO met deze richtlijn niet handelt volgens de algemeen geaccepteerde werkwijze voor het opstellen van richtlijnen waarbij er voor adviezen goed onderbouwde of zeer waarschijnlijk (wetenschappelijk) bewijs moet zijn. Ook betreuren ze het dat er geen in de praktijk werkende kinderartsen zitting hebben in de commissie die de richtlijnen heeft opgesteld.
Bron en referenties: Current Opinion in Clinical Nutrition & Metabolic Care